vespervogel, avondmus, een kamer vol tanden, een tuin vol wrakhout en afgebrand gereedschap, gespiesde hoofden, gekrompen hoofden, hoofden in flessen die dobberen in de gracht en maanlicht vangen in hun lage horizon, naakt tonen we onze wonden, raken we de hemel aan, klimmen we twee keer langs hetzelfde punt en dan naar buiten langs de hals, vespermuis, avondlicht, mensen die lachen in een houten huis, mensen die hun hoofden in tweeën splijten met hun lach, mensen die ons in tweeën splijten met hun lach, lachende wonden, hoorns op de achterkant van het hoofd, kleine hoorns als een baardagaam, we wilden al een baardagaam ook al waren we nog maar acht, eentje die ons zou beschermen met zijn gehoornde kop, met zijn lelijkheid de lach zou opvangen omdat we wisten dat hij nooit zou lachen, hij was niet in staat te lachen, hij kon met zijn pukkels de wonde bedekken, vesperdier, schemerhagedis, baardkop, bloedloos schip onder glas